Werkwijze en verantwoording

De culturele basisinfrastructuur (BIS) is de ruggengraat van het Nederlandse cultuurbestel. Zij bestaat uit instellingen die in dat bestel belangrijke functies vervullen in vele, uiteenlopende disciplines: van grote filmfestivals tot symfonische orkesten, van gevestigde musea tot experimentele presentatie-instellingen. Niet alleen cultuurproducerende en -presenterende instellingen maken deel uit van de BIS, ook ondersteunende instellingen gericht op bijvoorbeeld cultuureducatie, digitalisering en onderzoek zijn er onderdeel van.

Eén keer in de vier jaar brengt de raad advies uit over de samenstelling van de BIS. Op 15 februari 2016 heeft de minister de Raad voor Cultuur gevraagd te adviseren over 118 subsidieaanvragen in het kader van de regeling culturele basisinfrastructuur 2017 – 20201 De raad geeft in dit advies aan welke instellingen naar zijn oordeel voor rijkssubsidie in aanmerking komen. Op basis hiervan beslist de minister over de toekenning van subsidies. Zij zal deze besluiten bekendmaken op Prinsjesdag 2016.

Na publicatie van dit advies worden instellingen nog in de gelegenheid gesteld om te reageren op eventuele feitelijke onjuistheden. Na verwerking daarvan, in juli 2016, zal het advies ook in gedrukte vorm worden gepubliceerd.

Subsidieregeling, beoordelingskader en werkwijze

De criteria op basis waarvan de raad de aanvragen beoordeelt, zijn vastgelegd in de subsidieregeling. Het gaat om kwaliteit, bevordering van educatie en participatie, maatschappelijke waarde (waaronder publieksbereik en ondernemerschap) en geografische spreiding. De raad heeft in een beoordelingskader beschreven hoe deze criteria worden toegepast. Dit kader is op 3 november 2015 openbaar gemaakt en is te raadplegen via cultuur.nl. Het is ook opgenomen in de bijlage. 2 Hieronder worden enkele aspecten van de beoordeling samengevat.

De raad maakt voor zijn advisering gebruik van beoordelingscommissies. Voor elke groep soortgelijke instellingen die een subsidieaanvraag heeft ingediend, heeft de raad zo’n commissie ingesteld. Het gaat in totaal om zestien commissies die gemiddeld bestaan uit circa zes leden. De commissieleden zijn deskundig op het betreffende artistieke terrein en zijn bekend met de bedrijfsvoering van culturele instellingen. Daarnaast zijn experts toegevoegd of geraadpleegd die kennis hebben van andere relevante aspecten, zoals bijvoorbeeld cultuureducatie. De commissieleden zijn niet per se werkzaam in de betreffende sector zelf; het gaat bijvoorbeeld ook om wetenschappers of mensen die werkzaam zijn in het kunstvakonderwijs. De raad heeft zich ingespannen om tot een evenwichtige samenstelling van de commissies te komen voor wat betreft leeftijd, man-vrouwverhouding, culturele achtergrond en geografische spreiding (woonplaats). In de bijlage is een overzicht opgenomen van alle betrokken commissieleden.

De raad baseert zijn oordeel op de subsidieaanvraag van de instelling en op de bronnen die zijn genoemd in het Beoordelingskader (pagina 23, pdf). De raad heeft bij de beoordeling ook het functioneren van de instelling in de afgelopen periode betrokken. Prestaties uit het verleden zijn immers een indicator voor de kwaliteit en het realiteitsgehalte van de toekomstplannen. Bij de beoordeling van deze prestaties is een beroep gedaan op de expertise van de commissieleden en adviseurs en zijn de jaarverantwoordingen van 2013 en 2014 geraadpleegd. 3 Er hebben over de periode 2013 – 2016 activiteitenbezoeken plaatsgevonden en er is een monitoringsgesprek met de instelling gevoerd.

De raad werkt systematisch toe naar een oordeel over iedere aanvraag. Eerst vindt er in elke commissie een individuele beoordelingsronde plaats; onafhankelijk van elkaar beoordelen de commissieleden een subsidieaanvraag en het functioneren van de instelling. Deze stap draagt eraan bij dat ‘groepsdenken’ wordt vermeden en dat vooraf de indrukken en argumenten van individuele commissieleden goed in beeld worden gebracht. Vervolgens komt de commissie een of meerdere keren bijeen om tot een gezamenlijk oordeel te komen. Op basis van de beraadslaging stelt de secretaris een tekst op waarin het oordeel wordt beargumenteerd. Deze preadviezen worden aan de raad aangeboden en toegelicht door de voorzitter van de commissie.

Er zijn sectoren waarin meer instellingen een aanvraag hebben ingediend voor een beperkt aantal plekken in de BIS, zoals bijvoorbeeld bij de productiehuizen en de presentatie-instellingen. Ook moet in een aantal sectoren over de hoogte van het subsidiebedrag worden geadviseerd, zoals bijvoorbeeld bij de musea. Als dit aan de orde is, doen de commissies ook een voorstel voor de keuze tussen deze instellingen en de hoogte van het subsidiebedrag.

De raad toetst vervolgens de preadviezen aan de hand van de volgende vragen:

Als de raad bij een preadvies nog geen positief antwoord kan geven op bovenstaande vragen, dan geeft hij de commissie aanwijzingen voor verbeteringen. Uiteindelijk stelt de raad de preadviezen vast. Hij draagt de verantwoordelijkheid voor de definitieve adviezen.

Knelpunten regeling en beoordelingskader

De raad is bij toepassing van de subsidieregeling op een aantal knelpunten gestuit en is daarmee als volgt omgegaan:

Aanvragers die vernieuwende voorstellen doen
In De Cultuurverkenning (pdf) signaleerde de raad dat subsidieregelingen steeds specifieker worden. 4 De behoefte aan controleerbare beslissingen en kwantitatieve indicatoren lijkt toe te nemen. Deze beweging staat in contrast met de steeds informelere wijze waarop het cultuurveld zich organiseert en ondernemerschap omarmt. En dat ziet de raad ook bij BIS-instellingen terug. De subsidieregeling en het beoordelingskader houden daar weliswaar meer dan vier jaar geleden rekening mee, maar zijn nog niet voldoende toegesneden op aanvragen van instellingen die niet volgens traditionele modellen willen werken. Bij interessante samenwerkingsverbanden, netwerkorganisaties of grensoverschrijdende initiatieven heeft de raad dan ook geprobeerd in positieve zin hiermee rekening te houden. Bijvoorbeeld door instellingen die voornemens hebben tot interessante samenwerking meer tijd te gunnen om hun plannen verder uit te werken.

Normbedragen
In de subsidieregeling is voor sommige sectoren bepaald hoeveel plekken er in de BIS beschikbaar zijn. Meestal zijn daaraan ook normbedragen verbonden. Hoewel dit een duidelijk en eenvoudig uitgangspunt lijkt, levert de toepassing ervan niet altijd een doelmatig resultaat op. Normbedragen in de vorm van subsidieplafonds en subsidiebodems hebben als nadeel dat instellingen in hun activiteitenplan en begroting toewerken naar het vastgestelde bedrag. Zij worden daardoor minder gestimuleerd om een aanvraag te baseren op artistieke en bedrijfsmatige afwegingen. Daarnaast, als de regeling meer maatwerk toe zou laten, is een pluriform en beter gespreid aanbod in de BIS mogelijk. De raad adviseert hiermee in de volgende BIS-periode rekening te houden. Maar in geval van de filmfestivals adviseert de raad nu reeds tot een aanpassing te komen. De situatie van twee aparte subsidieplafonds voor soortgelijke aanvragen (één voor een festival gericht op jeugdfilm en één voor de andere drie filmfestivals) vindt de raad onwenselijk. Door voor het festival voor jeugdfilm een eigen, relatief zeer hoog, subsidieplafond te reserveren is het niet mogelijk de subsidie op een evenwichtiger en samenhangender manier onder de festivals te verdelen – een manier die meer recht doet aan onderlinge taakverdeling, kwaliteit en publieksbereik. In de inleiding Film wordt dit advies verder toegelicht.

Eigen inkomstennorm
De raad vraagt ook aandacht voor instellingen die de eigen inkomstennorm door omstandigheden niet hebben gehaald. Omdat dit een weigeringsgrond is, heeft de raad weinig ruimte om daarmee rekening te houden. Een voorbeeld hiervan is de situatie bij theater in het kernpunt Utrecht. De Utrechtse Spelen (de instelling waaruit Theater Utrecht is voorgekomen) is enkele jaren geleden in financieel zwaar weer gekomen. Hierdoor haalt Theater Utrecht de eigen inkomstennorm niet, wat toetreding tot de BIS verhindert van deze door de raad als veelbelovend en succesvol beoordeelde instelling.

Moties Tweede Kamer
Naar aanleiding van moties van de Tweede Kamer is in de regeling ruimte gemaakt voor een aantal festivals in de BIS. 5 De raad heeft begrip voor deze ingrepen; met de opname van meer festivals in de BIS wordt recht gedaan aan de belangrijke rol daarvan in het landelijke cultuuraanbod. De moties waren echter sterk toegeschreven naar specifieke instellingen in plaats van functies; de amendementen droegen de signatuur van een succesvolle lobby van deze instellingen. Dat vindt de raad jammer. Hij had het bijvoorbeeld rechtvaardiger gevonden als de functie van locatietheater was opengesteld voor meer gegadigden. Omdat nu is bepaald dat het om een festival in het noorden van het land moet gaan, is alleen Oerol kandidaat. Hoewel deze instelling een uitstekende aanvraag heeft ingediend, vindt de raad dat ook andere festivals gericht op locatietheater een kans hadden moeten krijgen. Hetzelfde geldt voor de functie van dansfestival, die alleen is opengesteld voor aanvragen uit het zuiden van het land. Hierdoor is andere dansfestivals de mogelijkheid onthouden om een aanvraag in te dienen.

Subsidieregeling culturele basisinfrastructuur 2017 – 2020, Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, 2015. Wanneer in dit advies wordt gerefereerd aan ‘de subsidieregeling’, dan gaat het om deze regeling.

Beoordelingskader Culturele Basisinfrastructuur 2017 – 2020, Raad voor Cultuur, 2015.

De jaarverantwoording van 2015 is pas 1 april 2016 beschikbaar en kan daarom slechts marginaal worden meegenomen bij de beoordeling. Op basis van deze jaarverantwoording wordt wel de gemiddelde eigen inkomstennorm vastgesteld.

De Cultuurverkenning,
Raad voor Cultuur,
pagina 18, 2014.

Motie van de leden Keijzer en Monasch over een festival gespecialiseerd in oude muziek, Tweede Kamer, kamerstuk 32 820 nr. 139, vergaderjaar 2014 – 2015; en Motie van het lid Monasch c.s. over de extra financiële ondersteuning van festivals, Tweede Kamer, kamerstuk 32 820, nr. 172, vergaderjaar 2015 – 2016. Motie van het lid Monasch c.s. over de extra financiële ondersteuning van festivals, Tweede Kamer, kamerstuk 32 830, nr. 172, vergaderjaar 2015 – 2016.