Toekomst culturele basisinfrastructuur
De Culturele Basisinfrastructuur
Die herijking is nodig omdat de samenstelling van de BIS door opeenvolgende bezuinigingen en politieke ingrepen een enigszins willekeurig karakter heeft gekregen. In sommige sectoren is het onderscheid tussen fondsgesubsidieerde instellingen en BIS-instellingen niet helder; ze werken in hetzelfde speelveld, maar worden op een andere manier gesubsidieerd. In andere sectoren, zoals bij de orkesten, representeren de BIS-instellingen slechts een deel van het hele muziekleven in Nederland. Ook in de museumsector is het BIS-gesubsidieerde veld eenzijdig ingevuld; veel belangrijke musea op het gebied van moderne kunst worden niet door het Rijk maar door gemeenten of provincies gesubsidieerd. Sommige (sub)sectoren zijn helemaal niet in de BIS vertegenwoordigd. Voorbeelden daarvan zijn e-cultuurinstellingen, instellingen met een architectuuropdracht, debatpodia en delen uit de podiumkunsten (bijvoorbeeld niet-symfonische muziek of circustheater). Kortom, de BIS is slechts in beperkte mate een afspiegeling van het voorzieningenniveau dat Nederland in de breedte nodig heeft.
De raad adviseert de komende periode te gebruiken om de functie van de BIS opnieuw helder te beschrijven en meer in verband te brengen met het lokale cultuurbeleid. Wat is daarvoor nodig? De raad stelt hieronder drie actielijnen voor om te komen tot een goed geïnformeerde discussie en visievorming over de BIS 2021 – 2024.
Naar een nieuwe BIS: sectorbeschrijvingen en sectoradviezen als basis
De afgelopen periode is er veel aandacht geweest voor cultuurbrede ontwikkelingen: bezuinigingen, publieksbereik, arbeidsmarkt, digitalisering, talentontwikkeling en cultuureducatie. Ook de raad heeft in De Cultuurverkenning en Agenda Cultuur zulke thema’s geagendeerd en veel nadruk gelegd op het slechten van grenzen tussen disciplines. Die benadering blijft van belang; en in 2018 zal de raad opnieuw met een sectorbrede cultuurverkenning komen. Maar om te bepalen welke functies en voorzieningen opgenomen moeten worden in een landelijke basisinfrastructuur is ook een goed beeld nodig van ontwikkelingen binnen de disciplines.
Vijf jaar geleden heeft de raad voor het laatst ‘sectoranalyses’ uitgevoerd en hij krijgt regelmatig vragen naar een vervolg daarop. De raad wil opnieuw naar de verschillende disciplines kijken, maar stelt een benadering voor waarin brancheorganisaties, fondsen, kennisinstituten, decentrale overheden en het ministerie van OCW actief participeren. De volgende stappen zijn denkbaar:
Stap 1
Een agenda opstellen, waarin bepaald wordt in welke volgorde en wanneer verschillende disciplines aan bod komen.
Actie: OCW voert overleg met stakeholders, fondsen en raad.
Stap 2
Sectorbeschrijvingen, waarin per sector feitelijke trends en ontwikkelingen in kaart worden gebracht.
Actie: OCW brengt in overleg met stakeholders, raad en fondsen onderzoekbehoeften in kaart en zet onderzoek uit bij kennisinstituten/onderzoekbureaus.
Stap 3
Sectoradviezen, waarin per sector trends en ontwikkelingen worden geduid en beleidsopties worden aangegeven. Voorstellen voor de inrichting van een nieuwe BIS zijn daar onderdeel van.
Actie: Raad voor Cultuur, na raadpleging van makers, kunstenaars, branches, overheden, fondsen en andere stakeholders.
Naar een nieuwe BIS: ondersteunende functies
Naast producerende en presenterende functies is in de culturele basisinfrastructuur ook een aantal ondersteunende functies opgenomen. In de periode 2009
De raad vindt sommige ondersteunende functies onontbeerlijk voor een goed functionerend cultuurbestel. Wel heeft hij de indruk dat een beter geïnformeerd beeld van de behoeften naar zulke functies nodig is. Ook de verdeling van geld tussen de instellingen is historisch gezien begrijpelijk, maar heeft niet altijd meer een duidelijk inhoudelijke grondslag. Ten slotte stelt de raad vast dat de regeling en het beoordelingskader minder geschikt zijn voor de beoordeling van aanvragen voor deze ondersteunende functies. Voor meer observaties over het functioneren van de bovensectorale ondersteunende instellingen wordt verwezen naar de inleiding die voorafgaat aan de beoordelingen van desbetreffende aanvragen.
De raad juicht het voornemen van de minister toe om de huidige ondersteuningsstructuur te analyseren en na te gaan hoe een dergelijke structuur optimaal kan worden ingevuld. In dat verband zal eerst een onderzoek worden uitgevoerd en wordt vervolgens de raad om advies gevraagd. De minister heeft de raad verzocht om in dit BIS-advies aan te geven welke onderzoeksvragen in het feitenonderzoek moeten worden betrokken. Hiervoor doet de raad de volgende suggesties.
Behoefteanalyse
- Welke behoeften aan ondersteunende functies leven er in het veld?
- Welke potentiële doelgroepen/gebruikersgroepen vallen per functie te onderscheiden (zowel landelijk als regionaal)?
- Welke diensten en/of activiteiten worden per functie verwacht?
Klantevaluatie
- Hoe waarderen de gebruikers en relaties van de ondersteunende instellingen hun diensten en producten?
- In hoeverre zijn potentiële gebruikers bereid om voor bepaalde diensten te betalen?
Internationale en intersectorale vergelijking
- Hoe hebben andere landen hun ondersteunende functies georganiseerd?
- Hoe zijn zulke ondersteunende functies in andere sectoren ingevuld?
Naar een nieuwe BIS: relatie tussen Rijk, fondsen en decentrale overheden
Het verheugt de raad dat zijn adviezen over de benadering van stedelijke cultuurregio’s enthousiast door OCW, decentrale overheden en instellingen zijn ontvangen. De raad pleitte ervoor dat de keuzes van de stedelijke regio meer leidend worden in het cultuurbeleid. 2 Daar zijn in essentie twee redenen voor.
In de eerste plaats heeft een stedelijke regio beter inzicht in de samenstelling en de vraag van de bevolking. En dat is van belang; culturele voorzieningen zijn immers bepalend voor de identiteit en eigenheid van gemeenten en provincies, zij dragen bij aan de leefbaarheid van en saamhorigheid in wijken en kleinere gemeenten, en aan het vestigingsklimaat voor bedrijven. Iedere stedelijke regio kan zich bovendien onderscheiden met zijn eigen cultureel aanbod. Het maakt een streek tot een geliefde bestemming voor toeristen, tot een broedplaats van creatief talent of tot een schatkamer voor liefhebbers van geschiedenis. Binnen de stedelijke regio ziet de raad veel mogelijkheden tot samenwerking en afstemming; tussen verschillende culturele instellingen, maar ook tussen culturele instellingen en andere maatschappelijke sectoren.
De tweede reden waarom de raad voor het perspectief van de stedelijke regio pleit, ligt besloten in de oplossing die dit kan bieden voor een aantal hardnekkige knelpunten in het huidige beleid. Het cultuurbeleid is sterk nationaal georiënteerd en is vooral gericht op individuele instellingen en niet op de samenhang van culturele voorzieningen. Beleid en geldstromen versterken elkaar in de praktijk nog onvoldoende. De huidige convenanten hebben dit probleem niet kunnen oplossen. Maar als regionale keuzes belangrijke overwegingen worden in het landelijke beleid, dan kan er lokaal een discussie op gang komen over de betekenis en invulling van het culturele aanbod die er echt toe doet.
In Agenda Cultuur adviseerde de raad de komende beleidsperiode na te gaan hoe beter rekening gehouden kan worden met de keuzes die binnen stedelijke regio’s worden gemaakt. Inmiddels ziet hij dat daaraan volop wordt gewerkt. De wethouders Cultuur van de G9 hebben na het verschijnen van de Agenda Cultuur de minister laten weten de samenwerking tussen Rijk en stad verder te willen uitwerken. 3 Ook provincies geven te kennen hun rol in de culturele infrastructuur van de stedelijke regio’s te willen onderzoeken. Met name de provincies buiten de Randstad ontplooien daartoe veel initiatieven. Het Interprovinciaal Overleg (IPO) heeft kunst en cultuur tot groot genoegen van de raad weer geagendeerd in zijn meerjarige strategische agenda, nadat het onderwerp daar jarenlang afwezig was.
De raad heeft het afgelopen jaar kennisgenomen van enkele interessante initiatieven. In het Noorden is ‘We the North’ gestart, een samenwerkingsverband van de drie noordelijke provincies en de vier steden Assen, Emmen, Groningen en Leeuwarden. Het Oosten publiceerde het ‘Cultuurmanifest Oost-Nederland’ met de focus op de stedelijke regio’s van Arnhem en Enschede. In Arnhem is dit inmiddels geconcretiseerd in de ‘Lauwersgracht Alliantie’, een intensieve samenwerking tussen podiumkunsteninstellingen. Het is de raad in positieve zin opgevallen dat in de activiteitenplannen van de BIS-instellingen uit deze regio’s aandacht wordt besteed aan de samenwerkingsverbanden.
Naast bovengenoemde plannen ziet de raad dat er in het hele land wordt nagedacht over de vorming en ontwikkeling van stedelijke regio’s. Zo heeft Amsterdam de ambitie meer samenhang te brengen in het cultuurbeleid voor de gehele metropoolregio. Een ambitie die ook te zien is in Den Haag en Utrecht. Rotterdam is in 2015 gestart met een vooruitstrevend experiment om tot de vorming van stedelijk cultuurbeleid te komen door een radicale bottom-up-benadering, die leerzame inzichten oplevert. In de provincie Limburg wordt een verkenning uitgevoerd naar de vorming van de stedelijke cultuurregio Zuid. Deze regio omvat nu nog de steden Heerlen, Sittard-Geleen en Maastricht, maar wil ook naar steden over de grens kijken. Binnen de provincie Noord-Brabant wordt nagedacht over samenhangend cultuurbeleid voor de vijf grote Brabantse steden.
De raad vindt dat deze en ook andere initiatieven de weg plaveien voor de volgende stappen:
- Spreek met decentrale overheden en fondsen af hoe de verantwoordelijkheden voor cultuurbeleid worden verdeeld: waarover gaat het Rijk, waarover decentrale overheden?
- Kom met elkaar overeen aan welke randvoorwaarden de culturele infrastructuur van een stedelijke regio zou moeten voldoen. 4
- Nodig stedelijke regio’s uit met plannen te komen voor een regionale culturele infrastructuur, waaraan culturele instellingen, maatschappelijke en private partijen, en gemeenten en provincies zich committeren.
- Verleen, naast directe financiering aan BIS-instellingen, medefinanciering aan plannen van stedelijke regio’s als deze voldoen aan door het Rijk vast te stellen criteria/voorwaarden.
De raad signaleert dat na een periode van verkenning en experiment de tijd rijp is om regie en afstemming te brengen in de regionale initiatieven die nu zijn opgestart – en om de bovenstaande beleidsopties nader te onderzoeken. De raad adviseert de minister daarom een overleg in te richten waaraan het Rijk en decentrale overheden deelnemen, en waaraan ook andere relevante partijen meedoen. Gebruik dit overleg om tot een gezamenlijke visie op het cultuurbestel van 2021 en verder te komen. Een brede inventarisatie van initiatieven en experimenten in het land (en de daarbij gekozen beleidsinstrumenten) kan dit overleg een goede basis geven.
De raad zal in 2019 adviseren over de hoofdlijnen van het cultuurbeleid. Hij is dan graag bereid in te gaan op een gezamenlijke adviesaanvraag van het Rijk en decentrale overheden. Als tussenstap stelt hij voor om in 2017 nader te adviseren over de beleidsopties om de stedelijke regio meer centraal te stellen in het cultuurbeleid.
Tot slot
De uitkomsten van bovenstaande drie actielijnen bieden bouwstenen voor een nieuwe beschrijving van de culturele basisinfrastructuur, rekening houdend met het cultuurbeleid van stedelijke regio’s en fondsen.
Beleidsmatig gezien is de komende periode dus een tijd van transitie. Het is zaak de juiste voorwaarden te creëren voor een bloeiend cultureel leven. Artistiek gezien is de komende periode een tijd waarnaar de raad reikhalzend uitkijkt. De aanvragen die hij heeft beoordeeld, laten eens te meer zien dat er in Nederland een hoogwaardig en divers aanbod van kunsten is. Een aanbod waarvan de raad van harte wenst dat het door velen gezien en gekoesterd zal worden.
Ruimte voor Cultuur. Uitgangspunten cultuurbeleid
Agenda Cultuur.
Brief van de wethouders Cultuur van de G9 aan minister OCW, 2015.
Agenda Cultuur.